FD.nl, 17 januari 2012
Van wie wordt het pensioen gekort, hoeveel en waarom?
De Nederlandsche Bank (DNB) verwacht dat een groot aantal pensioenfondsen dit jaar na de evaluatie van hun herstelplannen een forse pensioenkorting moet afkondigen (bron: DNB brief betreffende evaluatie herstelplan, 6 januari 2012).
Om de impact hiervan op de economische ontwikkelingen te beperken, heeft DNB besloten dat pensioenfondsen een maximale korting van 7% mogen hanteren. Volgens DNB krijgen pensioenfondsbestuurders daarmee meer tijd voor een evenwichtige belangenafweging en besluitvorming. Dat wordt dus flink puzzelen voor pensioenfondsbestuurders. Wie korten ze, hoeveel en waarom?
Volgens de gangbare beleggingsopvattingen is het vermijden van verlies belangrijker naarmate de beleggingshorizon korter is. Beleggers met een korte horizon kunnen daarom beter beleggen in obligaties, omdat het rendement en risico van obligaties over het algemeen redelijk is in te schatten. Oudere pensioenfondsdeelnemers mogen verwachten dat hiermee bij het beheer van hun pensioenvermogen rekening wordt gehouden. Vijf jaar geleden was de gemiddelde dekkingsgraad nog 141% (bron: DNB, Tabel 8.8 Geraamde dekkingsgraad van pensioenfondsen). In de afgelopen vijf jaar heeft een portefeuille van één tot tienjarige staatsobligaties van de hoogste kwaliteit een beleggingsrendement opgeleverd van ongeveer 5,8% per jaar. Het is daarom de vraag hoeveel de uitkering van een 75-jarige gepensioneerde gekort zou moeten worden.
Verschillen negeren
Bedrijfstakpensioenfondsen hanteren de doorsneepremie. Jong en oud betalen dezelfde pensioenpremie en krijgen daarvoor dezelfde pensioenaanspraken terug. Een pensioeneuro van een jongere heeft echter veel meer tijd om te renderen. Met de doorsneepremie methodiek betalen jongeren te veel premie voor de aanspraken die ze krijgen toegekend en ouderen te weinig. Het is dus de vraag hoeveel het opgebouwde pensioenrecht van een 35-jarige actieve pensioenfondsdeelnemer zou moeten worden gekort, als er jarenlang verhoudingsgewijs te veel premie is betaald en er ook nog eens extra premie is betaald voor het opbouwen van een buffer tegen slechte beleggingsresultaten.
Hoe heeft het nu zo ver kunnen komen dat er flink gepuzzeld moet gaan worden op de vraag wie er gekort wordt, hoeveel en waarom? De samenstelling van de beleggingsportefeuille van een pensioenfonds wordt sterk beïnvloed door de uitkomsten van scenarioanalyse. Gegeven de economische verwachtingen en het bestand van de individuele pensioenfondsdeelnemers wordt met scenarioanalyse de financiële positie van het pensioenfonds onderzocht in duizenden economische scenario’s. Scenarioanalyse helpt om risico’s inzichtelijk te maken. Het probleem is echter dat er bij de interpretatie van de uitkomsten van scenarioanalyse alleen oog is voor de geaggregeerde uitkomsten. De beleggingsportefeuilles van de individuele pensioenfondsdeelnemers worden geaggregeerd tot één beleggingsportefeuille en bij het onderzoek naar de financiële positie wordt er geen onderscheid meer gemaakt tussen leeftijdsgroepen. Verschillen tussen leeftijdsgroepen worden genegeerd en de nuances verdwijnen in de aggregatie van de gegevens.
Inzichtelijk en vergelijkbaar
Onderliggend maakt scenarioanalyse echter wel degelijk onderscheid tussen leeftijdsgroepen. Als scenarioanalyse wordt gedaan voor verschillende leeftijdsgroepen, dan geeft scenarioanalyse verschillende uitkomsten, die voor elke groep meer in lijn zijn met de gangbare beleggingsopvattingen. Voor nu kan scenarioanalyse helpen bij het beantwoorden van de vraag wie er gekort wordt, hoeveel en waarom. Voor de berekeningen hoeft er niet verder teruggegaan te worden dan tot 1 januari 2007: de datum dat er nieuwe toezichtregels voor pensioenfondsen werden ingevoerd en de pensioenfondsen nog goed bij kas zaten. Voor de toekomst zou er gekozen kunnen worden voor een meer gesegmenteerde benadering van het pensioenvraagstuk.
Voor een eerlijke verdeling van de lusten en lasten zou het deelnemersbestand van een pensioenfonds kunnen worden opgesplitst in leeftijdsgroepen. Voor elke leeftijdsgroep kan dan afzonderlijk de beleggingsportefeuille en de financiële positie worden bepaald. Dit alles zou binnen één pensioenfonds geregeld kunnen blijven worden. De solidariteit binnen en tussen generaties wordt daarmee niet opgegeven. Binnen een generatie blijft er sowieso sprake van solidariteit. De verliezen op langlevenden worden immers gecompenseerd door de winsten op kortlevenden. Ook tussen generaties blijft er sprake van solidariteit. Jongere leeftijdsgroepen zijn immers de natuurlijke kopers van de meer risicovolle beleggingen die door de oudere leeftijdsgroepen worden verkocht om het beleggingsrisico te verminderen naarmate hun beleggingshorizon korter wordt. Verder is de solidariteit tussen generaties ook te vinden in de aard van de beleggingen. Beleggingsrendement zou beschouwd kunnen worden als de overdracht van kapitaal van de consument naar de belegger. Oudere leeftijdsgroepen kunnen beleggen in bedrijven die diensten en producten leveren aan jongere leeftijdsgroepen en omgekeerd. Ten slotte vergemakkelijkt de opsplitsing in leeftijdsgroepen het overstappen van het ene naar het andere pensioenfonds. Pensioenspaarders in dezelfde leeftijdsgroep hebben dezelfde economische cycli doorgemaakt. Door opsplitsing in leeftijdsgroepen worden de resultaten van pensioenfondsen voor die leeftijdsgroepen inzichtelijk en vergelijkbaar. Pensioenspaarders kunnen dan een bewustere keuze maken voor overstappen of niet, als zij van baan veranderen of in een andere bedrijfstak gaan werken.